
Ik zie, ik zie
‘Oma, oma’ Ongeduldig klinkt de stem van mijn kleinzoon. Hij staat voor het schilderij.
‘Kijk’ daar sta ik’. Zijn vinger wijst het jongetje met de bruine pet aan.
‘Wie is het meisje’
‘Lena. ‘
‘En wie is de vrouw?’
‘Dat is mama.’
‘Het kalfje kijkt mij zo aan’
zegt ze vertederd. Mijn schoonmoeder loopt langzaam door haar kamer van het Verpleeghuis. Staat stil bij het schilderij aan de wand. Haar lippen drukken een trage kus op de behaarde huid. Met een vinger aait ze zijn rug. Loopt terug. Gaat zitten, zakt weg in de bordeauxrode fauteuil met de grote houten armleuningen. Rechts naast haar staat het bed. Voor haar de ronde salontafel waarop een aantal oude kranten liggen met opgerulde gelig verkleurde randen. En het kleine notitieboekje waar op sommige bladzijden verdwaalde woorden staan.
‘Hij kijkt mij zo aan’ zegt ze.
Het schilderij met bruine lijst en koperen rand steekt af op de wittige wand. Er is een vrouw, een boerin zo lijkt het. Ze is geknield, draagt een wijde vaalblauwe jurk met beige schort die om haar heen valt en tot de grond reikt. De mouwen zijn opgestroopt tot haar ellebogen. Ze houdt een emmer vast met haar linker hand waaruit een lichtbruin wit gevlekte kalf drinkt. Haar hoofd is naar beneden gericht, zo ook van het kleine meisje dat ze met de andere arm op schoot houdt. Rechts voor haar staat een jongetje, helemaal in het bruin tot en met de pet op zijn hoofd. Ook hij kijkt naar het kalf. Zijn handen steken in de zakken van zijn broek. De gezichten zijn vaag. Om hen heen wat gras, in de verte een houten omheining waar een stuk hout uitsteekt. Bovenaan het schilderij wolken, onbestemd van kleur.
Nog lang, lang nadat gezichten verwaasden, zinnen verdwenen, soms nog een enkel woord, leek mijn schoonmoeder het kalfje te herkennen. Bleef er naar kijken, als een heldere ster die haar de weg wees op het donkere pad.