Madelieven

Madeliefje, Bloem, Bloesem, Witte, Bellis Filosofie

heet het verhaal voor vandaag. Bedankt voor jullie reacties op mijn vraag voor nieuw schrijfvoer. Vandaag dit verhaal dus, met het thema hond-baas. Er zijn nog andere opties, waarover ik kan en ga schrijven. Maar eerst nu graag jullie aandacht voor…

Madelieven

Stap        stap            stap Stap- stap –stap- stap- stap Mijn baas is een lieve bazin. Maar ze loopt wel snel. Heel snel. Altijd in de starthouding. Op weg naar het éen of ander. Vaak naar feestjes. Mijn bazin is dol op feestjes. Op dansen. Mensen weten haar wel te vinden. Komen graag bij haar. Ze is gul. Gul in het geven. Ook aan mij. Ik houd van haar. Maar ik ben niet blind voor haar foutjes. Neiging tot een beetje slordigheid tot verdriet van haar man. Te volle agenda’s. Soms denk ik wel eens ‘ze rent haar leven voorbij’. Maar dat vindt zij niet. Zij geniet, zij leeft het leven. Ik probeer haar soms af te remmen, loop met mijn lome langzame hondenpassen. Het helpt niets.

S ’nachts hoor ik haar wel eens zuchten. Of hoor ik de zoveelste bladzijde van een boek omslaan. Met enige regelmaat staat ze op. Dat is fijn want dan word ik uitgebreid geaaid en beknuffeld. En dan hebben we tijd voor een goed gesprek. Zij vertelt. Ik luister. Over haar zorgen die er soms ook zijn. Door mij wordt ze weer rustig. Voor mij is het een kleine moeite. Mijn aanwezigheid is al voldoende. Haar hand beweegt langzaam over mijn rug. Langzaam, langzamer. Traag. Houdt stil op mijn kop. Dan kom ik in actie. Ik geef haar een volle lik over haar hand. Het liefst over haar gezicht, maar daar houdt ze niet van. Voor mij zijn de nachten ook niet altijd een pretje. Ik word helaas geplaagd door een aantal kwalen, ik ga ze hier niet noemen. Maar vooral s ’nachts word ik regelmatig belaagd door ongewenste oprispingen en onwelriekende geuren. Mijn bazin is er dan altijd voor mij. Ze klaagt niet, ruimt op en spreekt lieve woordjes tegen mij.

Binnen in mij is een stil verlangen Een verlangen naar vroeger, toen mijn bazin nog een jong meisje was. Een vrolijk huppelend kind dat soms languit in het gras ligt. Met armen boven haar hoofd. Zij kijkt naar boven. Naar de blauwe lucht. Naar witte wolken die langzaam voorbij drijven. Naar de zon die haar ogen een beetje doet dichtknijpen. Ik lig naast haar, met uitgestrekte poten. Ik kijk naar haar. Haar tong steekt een stukje uit haar mond. Vol aandacht houdt ze madeliefjes in haar hand. Ze prikt een klein gaatje in de stengel en steekt er een ander madeliefje doorheen. En nog éen, en nog éen. Totdat er twee bloemenkransen zijn. Eén voor haar, éen voor mij. Ik moet zeggen dat de wit-gele madelieven mooi kleurt bij mijn diepzwarte vacht. We staan op. Ik leg mijn poten op haar schouders. We maken een dansje.

Goedemiddag

Wolk, Hart, Liefde, Romance, Romantische

Ik wil graag beginnen met iedereen te bedanken voor de vele positieve reacties die ik tot nu toe op mijn verhalen heb ontvangen. Daar ben ik blij mee en het stimuleert mij om verder te gaan met schrijven. Naast het delen van mijn verhalen dient mijn blog nog een ander doel. Ik wil jullie graag vertellen over mijn broertje. Mijn broertje is een dag na zijn geboorte gestorven. In ons gezin werd er nauwelijks tot nooit over hem gesproken. De laatste jaren ervaar ik met terugwerkende kracht verdriet. Een gevoel van gemis. Om hoe het geweest zou zijn om een broer te hebben.Om hoe tragisch het is om maar één dag te leven. Om nog wel meer redenen.

Vorig jaar zijn mijn zuster Ida en ik een zoektocht naar ons broertje begonnen.Daarover wil ik graag vertellen. Ik denk aan ongeveer acht verhalen, elk vanuit een andere invalshoek. Wat ik belangrijk vind om te zeggen is het volgende. Mijn ouders neem ik niets kwalijk. Vroeger werd vaak niet gesproken over moeilijke dingen. Ik denk dat het voor hun op dat moment de beste optie was. Volgende week start ik met verhalen met af en toe een gedicht. Ik wil aan jullie vragen om mee te lezen. Om de verhalen zelf maar vooral omdat jullie weten van zijn bestaan.

Das kleine Wohnzimmer

Vandaag het tweede deel van het tweeluik

2 Das kleine Wohnzimmer

Men spreekt vaak over onderbuikgevoelens, maar ik weet wel beter.Als ‘Stubesofa’ ontvang ik bewoners en gasten van dit huis, allen nemen plaats op mij. Geloof me maar: billen zijn de ware zetels van onze gevoelens en emoties. Neem bijvoorbeeld Papa Deters. Vandaag is hij onrustig. Gewoonlijk heeft hij een rustige zit, maar nu draait hij steeds langzaam naar links en trekt zijn linkerschouder omhoog. Hij is gespannen. Dat is vanwege de komst van die ‘Holländerin’. Hij schaamt zich altijd nog voor de oorlog. Hij heeft zelf niet meegevochten, is zelfs gedeserteerd en heeft daar veel onder geleden. Maar toch, hij heeft gehoord dat de ouders van het meisje in een kamp hebben gezeten. Hij wordt rustiger na het drinken van zijn rauw geklopt ei, dat hij elke morgen stipt van mama Deters krijgt.

Ja, ik speel een centrale rol hier in dit huis auf dieser Strasse. Het echte leven speelt zich hier af. Hier in deze kleine woonkamer van dit grote huis. Er wordt gegeten, gedronken, gesproken, soms vallen er harde woorden. Gisteren nog, toen papa voor de zoveelste keer naar de kelder liep om te controleren of de verwarming nog moest worden bijgevuld met steenkool. Iedereen weet dat hij dan stiekem een slokje Schnaps drinkt.  Eigenlijk valt daar niemand over want hij drinkt verder weinig. Maar mama had waarschijnlijk een slecht humeur vanwege het een of ander, misschien ook wel omdat ze opzag tegen vandaag. Wie zal het zeggen? Gelukkig wordt er ook vaak gelachen en kusjes op elkaars wang gegeven. Meestal gaat alles volgens een gestaag dagritme, daar houd ik wel van. Ik woon hier al vele jaren en word steeds mooier. Mijn bordeauxrode kleur verdiept en verdonkert. Het komt door de vele emoties van de bankzitters, die zich vermengen met mijn eigen kleur. Ik ben de ontvanger van gedrukte, bedrukte, soms onderdrukte gevoelens van mijn gasten. Veerkrachtig als ik ben, geef ik zachte opwaartse duwtjes en strijk zo ontstane plooien weer glad.Maar vandaag is alles anders. ‘Das Mädchen’, zegt de man. ‘Aber Papa du weißt doch’, zegt de vrouw. ‘Hört auf, ihr beide’, zegt de zoon, die de kamer binnenkomt en zijn ouders tegen elkaar hoort praten. ‘Aber doch’,  zegt de man. De zoon legt met een armgebaar zijn vader het zwijgen op. Gedrieën zitten ze op mij. De man aan de korte zijde, de moeder en de zoon aan de andere langere kant. Ze kijken vaak naar de klok. De klokt tikt rustig in haar eigen ritme de tijd voorbij.Dan is het tijd. Vader en zoon staan gelijktijdig op en lopen de kamer uit. De moeder gaat bij ‘das kleine Fenster’ staan. Ze bukt zich en trekt met de linker hand, het lange aan de onderkant gekartelde vitrage, omhoog. Ze ziet de auto de straat uitrijden.

Ze gaat weer zitten. Met de ellebogen op de tafel ondersteunt ze haar hoofd.  Ze kijkt voor zich uit. Op de wand tegenover staat een voor deze kleine ruimte een reusachtig ‘Fernsehapparat’. Daar boven een kleine houten Jezus aan het kruis. Later, veel of weinig later, hoort ze een auto rijden in de straat. Hij stopt. Ze hoort stemmen, het geluid van de sleutel die de deur ontsluit. En dan komen ze de kamer binnen.Het meisje draagt een korte witte jurk. De zoon houdt haar hand vast. Ik zeg niets. Voordat zij gaat zitten probeert ze met beide handen de onderkant van haar jurk  naar beneden te trekken. Dwars door haar kracht en kwetsbaarheid voel ik beweeglijkheid. Mijn welkom is haar zo comfortabel mogelijk te laten zitten.

Ciska

Op 4 mei heb ik onderstaand verhaal over mijn vriendin Ciska geschreven.

Vanmorgen dacht ik aan haar. Aan Ciska. Buiten ritselde de wind door frisgroene blaadjes. De zon streelde mijn gezicht. En zomaar dook haar gezicht voor mij op. Liepen we samen een eindje. Vandaag vier mei, wil ik haar herdenken. Ciska. Mijn lieve, vrolijke, vriendin.

Daar staat ze. Ciska, onze koningin. Met haar azuurblauwe lange jurk, de gouden kroon op haar blonde haren, is ze precies wat je van een koningin verwacht, mooi en afstandelijk. Je wilt haar wel aanraken, maar je doet het niet. Ze tuit haar lippen en maakt een buiging naar het publiek. Wij, Frans, Mariëtte, Abel, Sylvia en nog een paar anderen staan naast haar op het podium. We spelen ons zelfgemaakt toneelstuk ‘de Droomfabriek’. Zelf sta ik wat achteraf, mijn favoriete positie. Ik val niet op, maar weet een heleboel. Niet voor niets heb ik dit beroep gekozen. Van nature ben ik nogal nieuwsgierig van aard en als werkster hoor je het nodige. Mensen zien je als iemand waar je van alles tegen kunt zeggen. Je behoort niet tot hun soort, zal ik maar zeggen. Zoals de koningin er tot in de puntjes verzorgd uit ziet, heb ik mij verstopt in een slordig samenraapsel van piekerig haar dat uit een hoofddoek steekt, groen gestreepte blouse met blauw gebloemd schort. Ondertussen schrijdt de koningin naar haar zetel. Neemt plaats op de troon. Wij het voetvolk, spelen een bijrol.

Ciska, lieve vriendin. Een ander moment. Het is twee uur s ’nachts. Of misschien wel drie uur. We gaan nog lang niet naar bed. Op tafel staan bierflesjes, een lege fles wijn. We praten, we praten maar door. Over onszelf, onze exen en huidige vriendjes, het leven. We voelen ons gelukkig, ongelukkig, in alle mogelijke kleurvariaties. We slepen ons naar bed. We slapen en zijn brak de volgende ochtend. Een stuk zwijgzamer nu, duwen we een stuk brood door onze keel en spoelen het weg met koffie. We kussen elkaar en gaan weer onze eigen weg.

Ciska, weer een aantal jaren later. Het leven zit haar niet altijd mee. Maar nu, nu is het anders. Frans is de naam, de man die haar gelukkig maakt. En zij hem. Ze besluiten tot huisje, boompje, beestje. Het loopt anders. Op een brancard wordt Ciska over de drempel van het nieuwe huis binnengedragen. Ze is ziek, ze gaat sterven. Ik zit naast haar bed. Zij erin. Ik leef. Zij gaat dood. Ik ben opstandig. Zij berust.

Ciska, is dertig jaar wanneer zij sterft. Lang, heel lang ben ik boos gebleven en soms verdrietig.Ik ben nu zestig. Ik verrimpel, verschrimpel. Ciska blijft jong en mooi. Wanneer ik aan haar denk lacht ze naar mij.

Grens

Het coronatijdperk waarin wij nu leven wordt soms vergeleken met de Tweede Wereldoorlog van vijfenzeventig jaar geleden. Ook toen was er sprake van een ‘lockdown’ . Met beperkingen en gevoeligheden. Het verhaal vandaag speelt zich af in het midden van de jaren zeventig. Het is onderdeel van een tweeluik, vandaag deel één.

1 GRENS

Auto, Automotive, Klassieke, De Weg

Hij houdt met beide handen het stuur soepeltjes vast. De blik gericht op de weg voor hem. Hij voelt zich fijn in de witte Kever. Zijn witte kever. Het is rustig op de weg, er is weinig verkeer. Zijn dochter zit naast hem. Ze zijn op weg naar Enschede.

Hij kijkt naar zijn handen. Heimelijk kijkt hij graag naar zijn handen. Handen met lange vingers, licht roze-witte keurig geknipte nagels met een klein wit randje aan de uiteinden. Zijn dochter zucht. Gelijk verstrakt zijn gezicht. De handen omklemmen het stuur. Alsof zijn dochter de spanning aanvoelt, draait ze haar gezicht naar hem toe. Vanuit zijn ooghoeken ziet hij haar mooi, gelijkmatig gezicht, de bruine ogen en het halflange zwarte haar. Het komt hem voor dat zij hem bijna smekend aankijkt.Hij blijft strak voor zich uit kijken. Ze passeren Odoorn. Ze zakker verder af naar beneden richting Coevorden en Hardenberg.

‘Zijn dochter…uitgerekend  zijn dochter… zo verstandig. Maar nu niet. Nu helemaal niet’. ‘We zijn bijna bij Hardenberg, dan moeten we goed opletten, want dan nemen we een andere weg, de N.36.’ Hij schrikt op van haar stem. Ziet hoe ze ingespannen met haar bijziende ogen op de kaart tuurt. Natuurlijk, ze heeft haar bril weer niet op, ijdeltuit die ze is. Dat laatste klopt niet helemaal, hij is degene die zichzelf in elke spiegel of glas bekijkt. Hij haalt zijn rechterhand door zijn zwart golvend haar en ziet zichzelf in het achteruitkijkspiegeltje van de auto. Hij reageert niet, zegt niets. Weet, dat zij daar naar snakt, een woord, een goed woord van hem. Hij doet het niet. Krampachtig houdt hij de handen aan het stuur. ‘Pappie?’  Het woord wordt aarzelend uitgesproken. ‘Ja, wat is er?’. ‘O, niks’. Ze rijden verder, de N36 nu, voorbij Hardenberg, op weg naar Almelo, Hengelo, en dan Enschede. Hij rijdt rustig, nooit harder dan honderd kilometer per uur. ‘Ik wil wel met de trein’ zei ze gisteravond. ‘Nee, ik breng je weg’ was zijn korte antwoord.

Een half uur later zijn ze er. Ze lopen, zoals afgesproken, de stationshal binnen. Tussen alle mensen ziet hij ze gelijk. Twee mannen, die zoekend in het rond kijken. Een lange, jonge man en een kleine, stevige oudere man.‘Smerige rotmof’, denkt hij bij zich zelf, terwijl zijn dochter vooruit snelt naar haar nieuwe vriend. Hij loopt langzaam, zijn gezicht gedeeltelijk afgewend, op de oudere man af. Ze staan tegenover elkaar. Ze kijken elkaar aan. Hij ziet de kleine man, met een bos grijs haar. Hij heeft vriendelijke ogen, die hem onderzoekend aankijken. Na een kleine ongemakkelijke stilte, zegt de man: ‘Es freut mich, Sie kennen zu lernen’.

Muize-nissen

Dieren, Muizen, Muis, Cartoon, Huisdier, Zoogdier

Ik krijg vandaag mijn vader op bezoek. Dat klinkt gezellig. Maar dat is het niet.Mijn vader gaat elke dag naar dagopvang. Maar nu niet. Nu is alles anders. We leven in de cocon van Corona. Mijn vader heeft een ernstige vorm van dementie. Gisteravond belde mijn moeder. Ze praatte snel met hoge stem. Woorden vielen door elkaar heen. Ik begreep dat ze het niet langer trok. Met mijn vader, die al meer dan veertien dagen thuis zit. Ik beloofde hem vandaag dag op te halen. Mijn arme vader. Mijn arme moeder.

Haar woorden duwen mij de kamer binnen. Brengen mij naar de bank. Ik ga zitten. Knipper met mijn ogen. Waar ben ik? Het is vreemd hier. Tegenover mij een muur met iets erop. Tekening? Ik kijk weg. Op de bodem ligt een dikke deken met rare figuren en lijnen. Ik voel dat ik tril. Er jaagt iets door mij heen. Mijn buik? Mijn armen? Ik weet het niet. Ik weet niets. Janboel in mijn hoofd. Ik zoek iets, maar kan het niet vinden. Ik probeer te lachen, het lukt niet. Zie dat zij naar mij kijkt. Ze zit aan de overkant. Ik ken haar maar weet niet wie zij is. Maak omweggetjes in mijn hoofd. Els? Elsje fiederelsje…Nee. Het is Eva? Nee, nee Evie. Het is Evie.

Opeens zie ik ze. Muizen. Eerst één, dan drie. Meer. Ze rennen over de vensterbank. Klauteren in een grote groene plant. Klimmen tegen muren omhoog. Ik wil  -hoe heet ze nog maar –  aan de overkant roepen, maar er komt geen geluid uit mijn mond. Ik kijk haar aan. Iets nats rolt langzaam over haar wang. O, nee. Nee niet huilen. Lief, lief meisje aan de overkant. Ik wil dat jij blij bent. Blij meisje. Meisje blij.

Weet je wat? We gaan tikkertje spelen met de muizen. Je ziet geen muizen? Ik wijs ze aan. Je kijkt. Knikt. Je speelt mee. Wie getikt wordt is af.  De muizen rennen, vliegen in het rond. Verstoppen zich in hoeken en nissen. Wij pakken ze allemaal. Ja, ja  ze lacht. Ze lacht. Blij meisje aan de overkant.

Goedemorgen

Twee maanden geleden schreef ik dit kort verhaal. Een gewoon verhaal dat op dit moment opeens speciaal wordt.

Wervelwind

Als roze varkentjes zitten ze in het hok. Opgepropt. Volgestampt. Zij kijkt om zich heen. Ziet de glimmende lijven, vochtig van klam zweet. Zittend, of half liggend op houten banken. Tot haar schrik bemerkt ze dat iedereen een handdoek onder zich heeft neergelegd. Zij dus niet. Langzaam, zo onopvallend mogelijk schuift ze haar handen onder haar billen. De stilte is vol met langzame tot snelle ademhalingen, van licht tot luidruchtige zuchten. De hitte is haast ondragelijk.

‘Dames en heren, welkom op de Aufguss. Willen mensen die hier de eerste keer zijn hun hand opsteken?’. Zij laat haar handen onder zich. Luistert niet naar de man met de witte handdoek om zijn middel. Met gesloten ogen probeert ze zich te ontspannen, zich meer op haar gemak te voelen. Dat lukt niet erg. Ondertussen wordt het heter en heter. Af en toe vangt ze een woord op: Olie, sissend geluid en gezwaai met een handdoek. Bij dat laatste opent ze even haar ogen. Hij nadert en neemt een sinaasappelgeur met zich mee. De luchtstroom deelt kleine plaagstootjes uit op haar gezicht, armen en benen. Mondt uit in een wervelwind. Verrukkelijk. En met één klap is ze weg. Verdwijnt. Vindt zich terug in een woestijn. Overal is zand, heet en geel. Ze ziet kleine zandduinen als golven in de zee. Er lopen oude mannen met witte gewaden en lange baarden. Er wordt niet gesproken. Ze ziet stilte. Ze voelt rust.

Handgeklap. De man met de handdoek maakt een buiging. Iedereen staat op en gaat naar buiten om af te koelen. Ze loopt de tuin in. Langzaam. Strekt haar armen omhoog. Boven haar is de blauwe lucht, onder haar voeten sappig groen gras.

Goedemorgen

De eerste keer heb ik een ultra kort gedicht geschreven. Vandaag wordt het een lang verhaal. Tenminste voor mijn doen. Van nature schrijf ik korte verhalen. Een tijd geleden ben ik aan een lang verhaal begonnen. gewoon om te proberen. En omdat er in mijn hoofd een verhaal zat dat ik graag wilde vertellen. Het verhaal past in deze tijd. Deze tijd van zoveel mogelijk thuisblijven. Ik hoor graag wat jullie er van vinden.

                                                 

ZOETE ALLSORTS

De Binnenvrouw

Mijn arm reikt naar een spijl van de rotanstoel. Gedachteloos. Een heerlijk moment. De paars geverfde stoel naast mijn bed is nog een overblijfsel uit mijn kamer van het ouderlijkhuis. Grappig dat die retrospullen en kleuren nu weer zo in de mode zijn. Je ziet ze overal. Nou ja, ik natuurlijk niet. Ik woon thuis. Mijn huis is mijn wereld. Buiten kom ik niet meer. De spijl ligt glad en verrassend koel in mijn handpalm. Zachtjes beweeg ik mijn hand omlaag en omhoog. Het gaat stroef. Mijn handen zijn nog vochtig, klam van de nacht.Ik kijk op de wekker en zie dat het elf uur is. De hoogste tijd om op te staan. Maar ik doe het niet. Stil blijf ik liggen, mijn hand omklemt de stoel. Wij zijn een stilleven, de stoel, het bed en ik.

Dan doemt Dwang op. Hij is mijn alter ego, mijn wederhelft. Praatgraag, dwingeland, voortdurend aanwezig. D. met zijn grote hoofd, grauwbleek gelaat, de bolle ogen. Hij is kaal. Zijn lichaam is klein, met onderaan de beide naar buiten staande minivoetjes. Hij draagt zwarte glimmende puntige schoenen, zwarte broek in het midden voorzien van een grote zilverkleurige gesp. Het overhemd spierwit met aan de bovenkant een zilverkleurige vlinderstrik ‘Ja, ik dacht het al’, zei hij nader bij komend: ‘Die ligt nog in haar bed. Het is ook altijd het zelfde liedje met jou. Je komt tot helemaal niets. Ik slik zijn misselijk makende woorden langzaam in. Als gal glijdt het langzaam mijn keel binnen. Ergens boven in mijn borst blijft het steken. Ik laat mijn hand los. Hij valt slap naar beneden. Doelloos hangen mijn vingers boven het koude vinyl. Langzaam draai ik me op mijn rug en kijk de slaapkamer rond. Bijzonder hoe het licht altijd weer anders valt. Op de muren, de kleren op mijn stoel, de rand van het bed. Onder de gordijnen is een strook zonlicht zichtbaar waarin stofdeeltjes om elkaar heen dwarrelen. Hun dans van zorgeloosheid. Mijn ogen glijden verder naar de wand voor mij waar een ingelijste prent met een Oost-Indische pentekening hangt. Ooit door mij getekend. Lang, lang geleden. Het plafond boven mij staart me leeg aan. ‘Weet je wat jij moet doen? Ja? Lekker blijven liggen. Waarom niet? Blijf jij maar lekker in je bed. Iets beters wordt het toch niet.’ Iets van woede, oud en rood, kruipt uit mijn buik omhoog. Ik sla het dekbed open en ga zitten op de bedrand. ‘Hoera! Een nieuwe dag, een nieuw geluid.’ De woorden raspen mijn keel uit. ‘Ja, cynisch kun jij wel zijn’ zegt hij.

Ik loop naar de badkamer en stap naar binnen. D. loopt met mij mee. Het douchen is fijn, maar dan begint het. Eerst de doucheknop dichtdraaien. ‘Eén, twee, drie, dicht, dicht, dicht ‘ zeg ik luid. Maar dat is niet genoeg. O nee, dat is zeker niet genoeg. Hij staat er met zijn neus er boven op: ‘Die kraan is niet goed dicht. Jawel’ zeg ik boos. Maar natuurlijk pak ik hem opnieuw vast. Ik druk, draai, keer op keer tot hij tevreden is. Ik moet wel zo lang wachten anders krijg ik geen rust. Gelukkig is het aankleden gemakkelijk. Ik hoef bijna nooit te kiezen. Zwart is de basis. Zwarte onderbroek, B.H., sokken, broek, vaak een coltrui. Vandaag trek ik mijn groene trui aan. Gewoon omdat ik daar zin in heb. Ik negeer D.’ s misprijzende blik en loop naar de woonkamer.

Mijn woonkamer is een lange rechthoek met aan de voorzijde een groot raam. Aan de andere kant van de kamer zit de keuken en het rommelhok. Daar kom ik nooit. Daarachter zijn twee slaapkamers. Aan een van de slaapkamers, niet de mijne, zit nog een balkon. Ook daar kom ik liever niet. De oppervlakte van het appartement is drieënvijftig vierkante meters. De woonkamer achttien en de slaapkamer waar ik slaap acht vierkante meter. Uit de vrieskast pak ik twee plakken brood. Dat is voor de brunch. Geen ontbijt voor mij. Gelukkig ligt er al een bordje op het aanrecht. Terwijl het brood ontdooit bel ik mijn vriendje. Arjan. Wij bellen elkaar elke morgen. Meestal nog wel een keer. Meerde keren zelfs. Dat loopt wel volgens een redelijk vast patroon. Mijn patroon. Ik heb een heel lief vriendje, hij vindt het geen punt om rekening te houden met mij. Echt heel lief. Terwijl de beltoon overgaat voel ik de nabijheid van D. Arjan vertelt dat hij een goede nacht heeft gehad. Ja, wij hebben zo onze dingen. Hij vooral lijfelijk, allerlei fysieke ongemakken. Ik zit klemvast in mijn hoofd. We hebben de afspraak dat we elk tien minuten mogen klagen. Ongegeneerd, voluit, heerlijk! Arjan vertelt over zijn twijfel gisteren om nou wel of niet die scherpe maaltijd te nemen. Dit met het oog op zijn chronische darmklachten. Hij heeft het wel gedaan, met een lekker biertje erbij. Het heeft goed uitgepakt, geen klachten deze keer. Darmen zijn als hersenkronkels, je kunt er geen peil op trekken. Nadat ik mijn verhaal heb gedaan, kletsen we nog wat. Over Eva Jinek gisteren, hoe leuk we haar vinden. Over dat we Lingo hebben gezien. Ik kijk graag naar Lingo. Een combinatie van lichte herseninspanning en mensen met hun bla-bla-blagepraat. De balletjes die zo vrolijk rondrollen in de glazen kom. Heel even voel ik mij zo’n balletje, zorgeloos en vrij.

Het is al weer 13.00 uur. ‘Times flys’. Daar heb ik regelmatig de pest over in. Ook nu weer zijn er zo maar twee uren verstreken. Voor de televisie zittend, eet ik mijn brood op. Bijna gedachteloos. Het lukt me om D. ‘stem naar op de achtergrond te duwen, een onverstaanbaar gebrummel op de achtergrond. Het heeft haast iets gezelligs. Hij hoeft ook niets te zeggen. Ik weet het zo ook wel. En ja, ik kauw elke hap dertig keer. Wanneer ik de tel kwijt ben, spuug ik de half verteerde vies half grauw gekleurde hap op het speciaal daarvoor neergezette schoteltje. Even later stop ik het weer in mijn mond en begint het tellen opnieuw. Een tweede keer is het kauwen veel moeilijker. De zachte, glibberige massa doet mij kokhalzen en dan raak je de tel nog sneller kwijt. Tijdens het eten denk ik aan Adriaan, één van mijn leuke vrolijke neven. Wat is dat toch met jeugd, die levenslust, tomeloze energie en het vertrouwen in de eigen toekomst. Ik zie het allemaal in Adriaan. Het plezier spat van hem af.

Dan voel ik de spottende blik van D., zijn wijsvinger gericht op het schoteltje. Mijn wangen gaan gloeien, staan in brand. De tranen springen uit mijn ogen, ik voel er één op mijn rechter pols. Vechtend tegen mijn weerstand delf ik het onderspit. Ik ben de tel kwijt. Al weer. Op de televisie is een herhaling van het journaal van gisteren. Een bak vol ellende. Ik zap naar andere zenders. Ook niets aan. Overal is niets aan. Iets meer kan ik er niet van maken. In het programmablad kijk ik of er ook programma’s zijn om op te nemen. D. kijkt over mijn schouder mee. ‘Heb je niets beters te doen? O, nee natuurlijk mevrouw houdt niet van bezig zijn. Lummelt liever wat rond. Beetje bankhangen, PCeet, belt, kijkt tv en slaapt.’ Ik duw mijn linker schouder naar achteren en leg het programmablad weg, was mijn handen. Vandaag worden er geen programma’s opgenomen.

Op mijn tablet doe ik een aantal spelletjes. Patience vind ik het leukste. Na een keer of tien, maak ik een kop thee en bekijk mijn mail. Er zijn aardig wat berichten. Ik schrijf op een blocnote welke ik later vandaag ga beantwoorden. Ondertussen veeg ik met het donkerblauwe computerdoekje, regelmatig het toetsenbord en de computermuis af. Vroeger deed ik dat na elke tiende toetsaanslag, nu elke minuut. Daarna was ik natuurlijk ook mijn handen. Alles wordt nauwlettend gecontroleerd door D. Ik geef hem meestal maar zijn zin, dat is wel zo praktisch.

Ik loop naar het raam en kijk naar buiten. Het is novemberweer. Stil, dun en grijs. Ik sluit mijn ogen en laat het binnenkomen. Het maakt me rustig, iets zoals je vredig voelen of zo. Maar dan knalt zijn stem er vuurrood door heen: ‘Het is de hoogste tijd voor het boodschappenlijstje.’ O, ja het boodschappenlijstje. Twee keer per week komt Annie, mijn hulp. Zij doet mijn boodschappen. Gisteren was ze er en morgen komt ze weer. Het is niet handig dat zij zo snel achter elkaar komt, maar het kan niet anders. Het is prima zo. Want zij doet mijn boodschappen ik kan binnen blijven.

Gisteren, toen zij wegging heeft ze de voordeur niet goed afgesloten. ‘Verschrikkelijk, de deur staat op een kier. Hij moet dicht. Ik maan mezelf tot kalmte: ‘Okay.’ Ik doe de voordeur normaal op slot. Er is niets aan de hand. Er is geen probleem. Maar het voelt heel anders. Mijn maag draait zich om. Langzaam loop ik naar de deur toe, mijn ogen gefocust op de deurknop. Meneer D. wacht mij bij de deur op. Hij neemt het totaal van mij over. Mijn gedachten, mijn lichaam, alles. ‘Doe de deur dicht.’ Gehoorzaam draai ik de sleutel om. De deur zit op slot. Of niet? Totale  hopeloosheid overspoelt mij. Het kruipt hoger en hoger. Ik verdrink erin. ‘Denk je nou heus dat de deur goed dicht zit? Dat zou je wel willen, lekker gemakkelijk. maar je moet het controleren. Je weet toch dat er griep heerst. En reken maar dat het virus naar binnen sluipt.’ Ik ben als was in zijn handen, verwordt tot een slappe lappenpop. ‘Alsjeblieft’ schreeuw ik bij het vastgrijpen van de deur. Hij gaat niet open maar is hij wel goed dicht? ‘Hé’, zegt meneer D. ‘Je was in gedachten met iets anders bezig. Doe de controle dus nog maar een keer.’ En de keer daarna: ‘Weet je zeker, dat hij nu wel goed op slot zit?’ Ik pak de deurknop en voel. Niet goed. Ik voel weer, niet goed. Mijn handen trillen, mijn hart klopt luid en wild in mijn borst, vecht zich een weg naar buiten. Mijn hele lichaam trilt nu. Ik val op mijn knieën en breng mijn armen omhoog naar de deurknop. ‘Nee, niet goed’, zegt meneer D. Zijn stem klinkt hard en minachtend. Ik strompel naar de woonkamer en laat mij op de bank vallen. Na een tijdje probeer ik het opnieuw. Gelukkig lukt het daarna wel.

Ik was mijn handen extra goed om de nare herinnering van gistermiddag weg te spoelen. Mijn handen, rood, ruw met afgekloven nagels. Bij de eettafel schrijf ik op:

  • drie bussen Vim
  • twee keer twee-pak Neutral zeep
  • een keer WC-reiniger
  • twee pakken wasmiddel
  • twee blikken Unox maaltijdsoep
  • twee Dokter Oudkerk pizza’s
  • twee pakken melk
  • een pak koekjes
  • twee doosjes thee
  • twee zakken Engels drop, grote verpakking

Tevreden leun ik achterover in de stoel en kijk de kamer rond. Alles is licht in mijn kamer. Veel wit met zwarte accenten. Zwarte kaarsenbrander, die ik nooit gebruik. Zwarte bank, houten tafels, een kleine vierkante bij de bank en de rechthoekige eettafel. Raar woord, ik eet hier nooit, altijd voor de televisie, ook zwart trouwens. Gordijnen wit, vloer licht met kleine zwarte kriebeltjes. Het enige kleurrijke hier is mijn boekenkast. De kaften, blauw, groen, rood en veel donkergrijs. Ik zit vaak op mijn draaistoel en kijk naar ze. Naar de boeken. De boeken. Het zijn mijn vrienden. Ze praten niet. Ze vragen niet. Z e eisen niets, Ze geven alleen maar. Ze zijn een godsgeschenk. Ik voel een traan over mijn wang rollen. Langzaam en koud.

Ik sta op, loop naar de keuken en was mijn handen. Ga weer zitten. ‘Doe vooral rustig aan’ klinkt zijn stem: ‘Je hebt alle tijd.’ Ik voel het oordeel in zijn stem. Hij heeft helemaal gelijk. Ik ben een nietsnut. Maar zijn woorden glijden van mij af. Ik heb gisteren een rotdag gehad en weet dat ik het dan daarna even rustig aan moet doen. Ik schrijf in mijn notitieboekje de naam van de dokter. O, die staat er al. Twee keer. Mmm.. er maar even een datum bij schrijven. ‘Morgen, woensdag vijf oktober, bel ik de dokter.’ Ik spreek de zin tien keer luid en duidelijk uit. Vaak is vijf keer voldoende. Maar deze keer is het lastiger. De dokter komt één keer per maand bij mij. Vroeger ging ik nog wel eens naar hem toe, maar dat is lang geleden. Ik maak elke maand een lijstje van klachten die ik heb. Bijvoorbeeld last van mijn keel, vast en zeker kanker. Kramp in mijn rechter kuit, een verstopte ader, dat kan niet anders enz. enz. Hij wil mij graag zien omdat hij het niet kan hebben dat er geen psychiater of psycholoog is die mij kan helpen. Ik heb er een hele rits gehad. Allemaal hetzelfde; mijn klachten bestaan al te lang en zijn te ernstig. Niets meer aan te doen. Ik heb mij er al lang bij neergelegd. Tenminste, meestal. Hij niet. Vaak neemt hij een artikel mee, een folder of een bos bloemen. Dat is heel aardig van hem. D. die mijn gedachten mee hoort maakt een snuivend gebaar met zijn neus. Ik trek me er niets van aan. Ik heb het even helemaal gehad met D. Dat heb ik altijd, maar nu voel ik me even los van hem. Ik weet dat het maar voor even is, maar geniet van het moment. Ik pak mijn beide handen en vouw ze over mijn buik. De adem, mijn adem, zakt langzaam zoekend naar beneden. Tot ze mijn handen vindt.

Ik ben in háár huis geboren. Bij oma Hemmel. Het was in de oorlog en alles was toen anders. Daar kan ik me uiteraard niets van herinneren. Wat ik uit die tijd weet, heb ik uit verhalen van mijn moeder, ooms en tantes. Ik denk, dat ik vooral de aandacht die oma voor mij had heel fijn vond. Ze leerde mij liedjes, die we samen zongen. En we praatten over van alles. Ik heb ook veel brieven gestuurd, toen ik Amsterdam woonde. Ze schreef mij dan altijd terug. In de zomer waren we in Groningen en dan was het feest. Buitenspelen met de kinderen aan de Stadhouderslaan en later met zijn allen op de fiets naar  zwembad de Papiermolen of naar de bioscoop. Het was allemaal zo vertrouwd en daar hoorde oma gewoon bij.

Het is 15.00 uur. De plicht roept. Bah, bah bah! Ik heb geen zin. Wil wel eindeloos op de bank blijven hangen. Doe dat natuurlijk niet. D. staat al klaar. Hij tikt ongeduldig met zijn vingers op het aanrechtblad. Tijd voor de afwas. Hij rolt met zijn ogen als ik het afwasteiltje pak. Ik heb een hekel aan afwassen. ‘Waar heb jij geen hekel aan?’ vraagt D.: ‘Het is maar goed dat je mij hebt. Ik zorg dat je leven tenminste nog een beetje op de rails loopt.  Denk er aan dat je vandaag de gootsteen vimt. En trouwens morgen ook.’ Met trage handen was ik de borden, kopjes en glazen af. Spoel het eindeloos met water af en af, af, af, af. Een uur later ben ik klaar. Dan de gootsteen. Ik heb daar speciale roze handschoenen voor. Die komen na gebruik in een sopje. Daarna moet alles worden opgeborgen. Eén, twee drie, dicht in de keukenkast. Eén, twee, drie, dicht in het de kamerkast. En o, ja ook nog een pan ergens anders.

Twee uur later plof ik op de bank neer. Het is nu tijd voor mijn middagmaaltijd, een appel, wat pinda’s en drie dropjes. Vandaag eet ik Engelse dropjes. Heerlijk. De mooie kleuren, de verschillende vormen. Elk dropje heeft zijn eigen smaak. Vandaag kies ik een zwart-roze, zwart-gele en zwart-witte. Vooral het eerste dropje is heerlijk. Ik leg het dropje, de gele, op mijn tong, duw mijn tong tegen mijn gehemelte en beweeg het dropje langzaam genietend naar voren en achteren. Ik trek me niets aan van de smakkende bewegingen van D. Na de fysieke versnapering is het nu tijd voor wat geestelijk voer.

Mijn ogen dwalen over de boekenruggen. Van de zware boeken van de onderste plank, naar boven, naar de meer lichtere kost. Het wordt: ‘Selma’ van Carolijn Visser, mijn Sinterklaasgeschenk. Ik lees graag boeken van Carolijn Visser. Zwerf graag met haar de wereld over. Met het boek in mijn handen aai ik zachtjes over het kaft. Het voelt zacht aan. Gek, maar ik moet altijd aan alles ruiken en voelen. Daar heb ik graag een keer extra handen wassen voor over. Pure tijdverspilling vindt D. Het kost me deze keer veel tijd om de kraan dicht te doen. Niet de handeling zelf maar de controle of hij goed dicht zit. Zeker een kwartier sta ik voorovergebogen en kijk over er toch nog niet een druppel water weglekt.

Wanneer ik opsta voelt mijn nek en schouders stijf en pijnlijk. Voorzichtig strek ik mij uit en loop een paar rondjes door de kamer en ga weer zitten. Lees een poosje over het levensverhaal van Selma. Het lukt me niet om lang te lezen omdat D. steeds tussenbeide komt. Tussen Selma en mij. Bah, wat is het toch een jaloers ventje. Hij kijkt mij minzaam glimlachend aan. Hij weet zich de baas van ons beiden. ‘En toch, en toch… ‘denk ik opstandig en trap uit pure onmacht tegen de tafelpoot. Hij lacht nu voluit. Ik verbijt mijn pijn.

Ik pak de telefoon en bel Arjan. Het is ook al kwart over zes, de hoogste tijd dus. Een leven met regelmaat en ritme. Een gestructureerde dag vol met vaste tijdstippen. Het past nu eenmaal het beste in mijn huidige leven. Wij hebben elkaar leren kennen via het enquêteren voor het NIPO. Ik ging toen met lijsten langs de deur om mensen te vragen of ze mee wilden doen aan een enquête. Het was een ideale baan voor mij. Want ik kwam bij die mensen maar één keer. Dus controleren was er niet bij. Hoewel, ik zorgde er wel voor, dat zij de deur achter mij dicht deden, want als ìk die deur achter mij dicht moest trekken, moest ik daar een hele tijd op drukken en voelen of hij wel echt goed dicht was. Zou er later iets gebeuren, inbraak of zo, dan was dat mijn schuld, want ik had die deur niet goed dicht gedaan. Ik heb vaak gemerkt dat bij een eerste bezoek dwang geen grote rol speelde. Maar de volgende keren wel. Dan begon het controleren. Bij iemand op bezoek gaan werd daardoor ook steeds moeilijker. Later, toen mijn klachten erger werden lukte het ook niet meer om bij iemand op visite te gaan.

De telefoon gaat acht keer over, wanneer Arjan opneemt. ‘Waar was je?’ ‘Ja zeg’. ‘Sorry, maar je weet toch…’ ‘Ja, ja …’ Ik begin over ditjes en datjes en na een half uur beëindigen we ons gesprek.

Lopend naar de keuken denk ik aan het avondeten. Wat wordt het deze keer? Soep uit pak? Met een broodje er bij? Een kant-en-klaar maaltijd? In de koelkast staat nog een pizza en stamppot. Hutspot. Bah, wel lekker maar niet die vieze doordringende zweterige uienlucht. Nee, dankjewel. Ik ga voor de soep vandaag. De magnetron is zo ingesteld, het eten zo klaar. Een fluitje van een cent. Echt iets voor mij. Meneer D. knikt met zijn hoofd. We zijn het eens met elkaar, deze keer. Koken doe ik al lang niet meer. Gasknoppen aanzetten met vuur, gasknoppen uitzetten, het risico van het vergeten uit te zetten, overkokende of juist droogkokende pannen, nee niets voor mij. Te gevaarlijk. Te stressvol ook. Eten zelf is al een heel karwei. Maar ja, we moeten wel kunnen leven. Ik moet leven. Nee, ik wil leven. Ondanks alles. Ja, ondanks alles. Een kwestie van koppigheid, met nog een sausje erover heen. Weet niet wat. Hoef het niet ook niet te weten. Hoewel? Vechtlust misschien? Ik denk aan een gymnastiekles lang geleden.

‘Ik zit in de gymzaal. Ben zenuwachtig. Gym is niet mijn ding. Heb er een hekel aan. Vooral toestellen, ringen, banken en touwen. Balspelletjes zijn nog wel leuk. Je kunt jezelf fijn in de Ik zit in de gymzaal. Ben zenuwachtig. Gym is niet mijn ding. Heb er een hekel aan. Vooral groep laten opgaan. Onopvallend, onzichtbaar. Onze gymleraar is dom. Zegt dat hij er voor zorgt dat iedereen alles kan, ook kneusjes zo als ik. Vandaag gaan we bokspringen. Een jongen was de bok en wij moesten er over heen springen. Maar niet recht naar voren kijkend, nee we moesten vlak ervoor ons omdraaien en dan achterwaarts over dat kreng springen. Ik probeer me te verschuilen achter Greetje die naast mij zit. Maar Greetje wil dat niet. Ze kijkt mij met boze ogen aan en schuift wat opzij. ‘Ja, jij, kom jij eens hier’. Ja hoor, ik ben de bok. Langzaam loop ik naar hem toe, probeer onverschillig over te komen. Draai mijn hoofd afwisselend naar links en rechts. Maar ik kan geen kant op. Het gaat natuurlijk mis. En weer, en weer. Onvermoeibaar haalt de gymleraar de één na de andere jongen naar voren om voor mij als bok te staan. Het lijkt of iedereen kwaad op mij is. De meeste jongens en meisjes uit mijn klas vinden gym juist leuk en nu komt er niets van terecht. Door mij. Mijn schuld. Van binnen trilt alles in mij. Maar de gymleraar gaat door. En door en door. En dan… Dan word ik helemaal rustig. Ik loop weg. Weg van de bok, weg van de jongen, weg bij de gymleraar. Ik ga aan de kant op de grond zitten. Met mijn rug tegen de muur. De gymleraar praat tegen mij. Ik zie zijn mond open en dicht gaan. Hij beweegt zijn armen en handen. Ik blijf zitten. Hij loopt naar mij toe. Blijft staan. Woorden blijven zijn mond uitrollen. Hij loopt weer terug. Ik blijf zitten. Hij gaat verder met de les. Ik blijf zitten. Wanneer de les is afgelopen en de jongens en meisjes het lokaal uitlopen komt hij weer naar mij toe. Ik sta op en loop langs hem heen naar de deur. Ik zeg niets.’

Gelukkig, het eten is gedaan. Voor mij begint de dag pas na de warme maaltijd. Geen gezeur meer over eetgedoe en, ik houd van de avond. De avond geeft glans aan mijn dag. De avond geeft glans aan mijn leven. Het werk is gedaan, verplichtingen liggen achter mij, lossen op in vage nevels. Ik koester mij in de duisternis, stil zacht en donker. Ik voel een verlangen in mij als een zomeravondgeur. Zij neemt mij mee naar een verre horizon.

Meestal, ik bedoel elke avond, beantwoord ik mijn mails van die dag of van nog daarvoor. Er zijn vanavond twaalf mails. Het is negen uur. Nog vroeg genoeg. Ik begin met die van Flora. Zij is lid van de correspondentieclub. Ik had vroeger, ergens in de vorige eeuw een advertentie gelezen in het plaatselijk sufferdje. Je moest een korte beschrijving van jezelf geven: leeftijd, hobby’s, vrouw of man en waarnaar je op zoek was. Dan kon je reageren op een advertentie en een ander kon op jouw advertentie reageren.

Vervolgens schreef je een brief, stopte het in een enveloppe met het nummer van de advertentie erop en stuurde die naar de krant. Zo kon je een tijdje schrijven via de club zonder dat je je naam prijs gaf. Wanneer het klikte met degene met wie je schreef, dan wisselde je adressen uit en schreef elkaar rechtstreeks. Zo heb ik in het begin met ongeveer tien mensen geschreven. De meeste contacten zijn verwaterd, maar met Flora en Dineke schrijf ik nog regelmatig. We hebben elkaar nog nooit gezien maar dat vormt geen enkel beletsel voor het goede contact dat we hebben. Ik denk dat het juist zo goed is omdat we elkaar niet zien. Er zit meer diepgang in ons contact. Er is minder afleiding. Je kijkt iemand niet aan, je ziet niet wat voor kleren de ander draagt, er is geen ge-bla-bla in het begin over het weer en dat soort onzin. Praten met elkaar zonder toeters en bellen, praten in meerdere laagjes. Je leest, herleest, leest nog een keer en steeds zie je andere dingen. Het is als het mooie bergkristal dat ik van mijn vriendinnetje Sieny kreeg, toen ze terugkwam van een vakantie in Denemarken. In het zeshoekig kristal mijn sterrenbeeld, Weegschaal. Wanneer de zon erop schijnt verschijnt er afhankelijk van de stand gekleurde patronen op de wand. Kleurrijk. Altijd weer anders, altijd heel mooi.

Een uur later heb ik Flora’s mail beantwoord. Terwijl ik m’n andere mails bekijk gaat de telefoon. Het is mijn nicht, mijn naamgenoot. Ik noem haar de buitenvrouw. Zoals ik altijd binnen ben, zo lijkt zij altijd buiten te zijn. Wandelen met de hond, elk jaar kamperen met de tent in binnen en buitenland. Dat soort dingen. We zijn verschillend en ook weer niet. Ik voel D’s ogen priemend op mijn gezicht. Zoals vroeger in Spanje de zon fel en onbarmhartig je huid verbrandde. Tenzij je op tijd je huid met zonnebrand insmeerde. Maar welk verweer heb ik tegen hem? Als een slaafs hondje loop ik naar de kraan, was m’n handen, vervang het handdoekje, pak het blauwe PC-doekje en veeg over het toetsenbord en de muis. Ik heb een hekel aan mijzelf, voel walging. Vaalbruin, stinkend verspreidt het zich over mijn lichaam. Neemt bezit ervan. Ik kan niets anders doen dan wachten tot het over gaat.

De volgende mail is van Alida. We hebben samen op de kweekschool gezeten en ook samen op dezelfde Lagere School gewerkt. Een normaal leven. Ha, ha, ha, de schone schijn bedriegt. Ook toen was mijn leven alles behalve vlekkeloos. De angst, vermomt in verschillende gedaantes woekerde welig. Erger nog was de controle. Ook toen al.

De telefoon gaat over. ‘Alsjeblieft, alsjeblieft, neem op.’ De telefoon glijdt bijna uit mijn glibberige handen. Ze zijn nat en klam van het zweet. ‘Met Gert van Straten.’ ‘Ja, ja, U spreekt met de juf van Dirk. Ik vraag me af of Dirk vanmiddag goed is thuisgekomen. Op de gang naast het klaslokaal hangt nog een blauw windjack. Ik meen dat het van uw zoon is.’ ‘O, dan zal ik even kijken of Dirk zijn jas in de gang hangt. Hijzelf is in gewoon thuis. Ik ga even kijken. Blijft U aan de lijn?’ Ja’. Ik moet me inhouden om mijn stem niet te laten jubelen, zo opgelucht ben ik.Ja? Bent u er nog?’Ja’ ‘Nou Dirks jas hangt gewoon aan de kapstok. Hij is trouwens niet blauw maar groen. Even goed bedankt voor uw goede zorgen. Ik wens u verder een prettige avond.’ Daarna bel ik de ouders van Jolanda, Maria, Pieter en Klaas. Met steeds het zelfde verhaal. Met steeds dezelfde uitkomst. Ze zijn allemaal veilig thuisgekomen.’

Twaalf jaar heb ik het volgehouden, twaalf eindeloze jaren. Altijd bang dat er iets met de kinderen zou gebeuren. En dat het mijn schuld was. O, ik ken schuldgevoel in alle vormen en kleuren. Dat is van alle tijden. Zolang ik me kan herinneren voel ik mij schuld. Het is een gevoel dat aan mij kleeft, als een kwal die haar lange dunne tentakels om mijn bovenbeen heen vlijt. Het gekke was dat op school of daar buiten niemand wat merkte, hoewel dat wilde ik natuurlijk ook niet. Ik moet toegeven, in het verbergen ben ik een echte expert. Ook nu nog, zelfs nu nog. Mensen vinden mij humoristisch. Dat bevalt hen in mij. Okay, voor mij voelt humor goed maar het verandert niets aan mijn probleem. Humor is vooral goed voor het beeld dat mensen van mij hebben. ‘O, wat knap van haar. Ze is zo humoristisch en dat terwijl…’ ‘O, o bauwt mijn huisgenoot:  ‘Wat is ze toch knap. Wat jammer nou, ze is het is alleen met slechte dingen. Zo jammer.’ Hij trekt zijn kleine venijnige gezicht in een aantal plooien. Er spreekt zorgelijkheid uit. Voor wie het wil geloven. Ik draai hem mijn rug toe.

Het is zomaar weer elf uur. Het is tijd voor televisie. Wat zal ik kiezen deze avond? Ik bekijk uitsluitend van te voren opgenomen programma’s. Ik houd niet van verrassingen. Na de quiz Lingo twijfel ik tussen een praatprogramma of een serie. Het wordt de serie ‘Line of duty’, een detective. Ik kijk graag naar detectives. Niet omdat ze spannend of eng zijn, mijn leven is veel enger, maar het is leuk om het plot te ontdekken. Ik ben daar goed in.

D. staat in de hoek van de kamer. Met zijn rechter onderbeen gekruist over zijn linker, de punt van zijn schoen op de grond. Met de armen over elkaar, ook gekruist maakt hij mij onrustig . Wat is er nou weer niet goed?  Hij zegt niets. Natuurlijk zegt hij niets. Maar zijn houding, zijn blik is alleszeggend. Koortsachtig denk ik na. Ik kan niets bedenken. Ik loop naar de keuken en ga mijn handen wassen. Dat is de minste wat ik kan doen. Snel loop ik met gebogen hoofd, mijn blik afgewend terug naar de bank. Dan komt de verlossing. De telefoon gaat. Ach Arjan, mijn lieve vriend. Opgewonden begin ik gelijk te ratelen. Maar Arjan onderbreekt mijn woordenbrij en vertelt dat hij de hele avond al pijn heeft in zijn rechter been. Wat dat nou weer is? Het is alsof het nooit ophoudt, het haperen van de machinerie van zijn arme lijf. Ik probeer hem op te monteren. Door mijn hypochondrie ben ik een expert van het menselijk lichaam. Een onwillig spiertje? Een kleine verrekking misschien. Verkeerd gezeten, gelegen etc. etc. Ik blus, ik sus, maar Arjan blijft somber en mopperig. Mijn opgeklopt positivisme zakt als een plumpudding in elkaar. Troosteloos gezicht. Gek genoeg voelen we ons dan  daarna weer beter. Het gaat zelfs zo goed dat ik Arjan vraag om binnenkort bij mij langs te komen om een aantal kleine reparaties te doen. Bijvoorbeeld kapotte lampen verwisselen. Arjan reageert enthousiast. Hij wil wel vaker komen. Maar ik zie dat niet zitten. D. ook niet. We maken een afspraak voor het einde van de volgende week. Wanneer ik de telefoon even later neerleg bedenk ik dat volgende week de huisarts ook al komt. Dat is teveel, twee bezoeken in één week. Nou ja, dan verzet ik de afspraak met Arjan wel morgen. Ik verzet mijn afspraken vaak, eigenlijk altijd, net zo lang tot de afspraak wel een keer doorgaat. Of in vergetelheid eindigt. Eindeloze exercities. Het is gewoon teveel gedoe. Het controleren van kranen, deuren enz., kost me zeker anderhalf uur. Drie kwartier voor en drie kwartier na. Verder volg ik het nieuws dagen daarvoor. Heerst er griep, hoe is het weer? Het mag niet te koud, te nat of te winderig zijn. Zijn er bepaalde evenementen in de stad? Hoe zit het met inbraken in de buurt? Als het er veel zijn is het te risicovol, bij te weinig is het de hoogste tijd dat… en dan ben ik natuurlijk aan de beurt. Kortom thuisblijven is gewoon de beste optie. D. knikt instemmend. Zo, dan ga ik nu lekker televisie kijken. Vanavond kies ik het programma “Gort over de grens.” Vind ik een fijn programma. Leuke man, tikje overdreven, zijn loftuitingen naar de wijnboeren hebben een te hoog “O, lala” gehalte, maar toch kijk ik graag naar hem. Naar zijn dunne, lange sik die me doet denken aan een stok waarmee je in de bergen loopt. En zijn baret die hij nonchalant op zijn hoofd draagt. Ik adem hem graag in. Als vanzelf gaan mijn gedachten naar de reizen die ik heb gemaakt, naar Spanje en natuurlijk Amerika. Het is als of dat in een ander leven is, waar ik nu als toeschouwer naar kijk.  

Ik schrik op door zijn een droog kuchje. O, ja het zal ook niet. D. weer. Maar er zijn momenten, er zijn dingen, die zijn van mij, van mij alleen. Maar ik ben wel uit mijn herinnering en ook uit het programma. Ik zet de televisie uit en loop naar de keuken. Met het groene televisiedoekje poets ik het beeldscherm en de knoppen schoon, was m’n handen en ga weer zitten op de bank. Buiten is het donker. Ik sta op, doe de lichten uit. Sta voor het raam. Voor dit soort momenten leef ik. Nu is alles goed. Buiten scheurt er opeens een scooter voorbij. Voorbij is het moment. Ook dat is goed.

Later, veel later vind ik mezelf terug op de bank. Bedenk dat het goed is dat mijn leven al een eind in de richting naar ‘voorbij’ is. Nog weer later, ik zie op de klok dat het drie uur is, begin ik met mijn  ‘voordatiknaarmijnbedga’ rituelen. Ik doe ze graag, ik doe ze met precisie. Controleer de kranen. Zorgvuldig strijk ik met een doekje over het zilverkleurige, koude metaal. De deurknoppen. Bij die van de kamer blijf ik wat langer staat, draai er met mijn hand een paar keer over heen. Houdt hem vast, laat weer los. Maak weer schoon. Ik was mijn handen. Trek de wc door, poets mijn tanden en leg mijn kleren over de paarse rotanstoelleuning.  D. lijkt in een wat treurige stemming. Is stil, de mondhoeken hangen lichtjes naar beneden, zelfs de punten van zijn schoenen krullen naar binnen. En dan lig ik in bed. Een glorieus moment. Ik zeg tegen mezelf: “Slaap lekker” en draai me op mijn linkerzij.